Vrijwilliger vertelt
Bölkow
Onze vrijwilliger Max van Kleef werkte jarenlang bij de Koninklijke Luchtmacht als vliegtuigmonteur. Op Vliegbasis Soesterberg, waar nu ons museum staat, pleegde hij onderhoud aan onder meer de Bölkow Bo-105 helikopter. Een andere vrijwilliger van ons museum, Pieter Vrieling, vloog op de Bölkow. In dit artikel vertellen ze over hun ervaringen met de Bölkow; Max als technicus en Pieter als vlieger.
Een lichte krachtpatser
De Messerschmitt-Bölkow-Blohm Bo-105 was een lichte helikopter die vooral voor verkenningen werd ingezet. In 1975 kwam de eerste Bölkow in dienst bij de Koninklijke Luchtmacht. Max van Kleef, die ook crewchief van de NF-5-straaljager is geweest en aan Alouette-helikopters sleutelde, was onderhoudsmonteur van de Bölkow.
“Het rotorsysteem van de Bölkow is erg bijzonder,” vertelt Max. “De rotorhead is uit een blok titanium gefreesd. Daardoor is hij extreem sterk.” Het maakt de Bölkow tot een wendbare en betrouwbare machine. Pieter Vrieling, ook vrijwilliger in ons museum, heeft op meerdere helikoptertypes gevlogen en vat het samen: “De Alouette III is een Dafje, de Bölkow is een Ferrari!”
Een vliegclub
Tussen de landmachters
De helikopters van de Groep Lichte Vliegtuigen, waar de Bölkow deel van uitmaakte, opereerden bijna altijd samen met de Koninklijke Landmacht. De helikopters voerden verkenningen uit, maar werden bijvoorbeeld ook voor transport en humanitaire hulp ingezet. De luchtmachters die op de Bölkow vlogen en hem onderhielden, zaten dus vaak tussen de landmachters in het veld. “Op oefeningen vloog er altijd een monteur mee,” vertelt Max.
“Die kon dan ook de kaart lezen. Alleen waren sommige monteurs daar beter in dan anderen,” vult Pieter aan. “De heli’s landden voor de nacht in het landmachtkamp,” gaat Max verder, “vaak was dat in een weiland of aan een bosrand.” De monteur controleerde de helikopter en voerde onderhoud uit, zodat er de volgende dag weer veilig kon worden gevlogen.
Vliegers en monteurs
De sfeer tussen de vliegers en monteurs was ontspannen, vertellen Max en Pieter. Soms hielpen ze elkaar met taken. Dan mocht een monteur in de lucht eventjes de stuurknuppel overnemen, of hielp een vlieger met een reparatie.
Max herinnert zich nog goed dat hij bij de Alouette III moest controleren of de rotorbladen op dezelfde hoogte zaten. “Daarvoor pakte je een speciale lange stok met twee uitsteeksels. Daartussen zat een rubberen strook waar je een stukje witte tape op plakte. De tippen van de rotorbladen kleurde je met vetpotlood of waskrijt geel, rood of blauw. De stok zette je dan tegen je voet en je zette hem recht omhoog, tot vlak naast de draaiende rotorbladen. Je moest de stok precies zo houden, dat de puntjes van de rotor de stang nét raakten. Aan de streepjes die zo op het krijt ontstonden, kon je zien of de rotorbladen goed waren uitgelijnd.” Een stok vasthouden die tegen de rotors aankwam was een vreemde ervaring, vertelt Max. “De eerste keer scheet ik in de broek, ik kreeg het er Spaans benauwd van!”